Applaus

Afgelopen week deed ik zoals altijd mijn wekelijkse boodschappen. Ik dacht dat dat in deze Corona-crisis het beste zou zijn: niet vaker dan nodig naar de supermarkt en goed voor mijn gezin zorgen, zodat ze goed en gezond zouden eten. Maar kennelijk vond iemand mijn boodschappenkarretje erg vol en vroeg terloops of ik aan het hamsteren was. En ik had niet eens wc-papier in mijn karretje!

Eerlijk gezegd was ik in eerste instantie perplex en stond ik met mijn mond vol tanden. En toen voelde ik de neiging om me te gaan verdedigen, maar thuis werd ik eigenlijk een beetje boos. Want deze meneer trok nogal snel een conclusie. En hij niet alleen. Ik las meerdere verhalen van mensen die boodschappen deden voor ouderen uit de buurt en hetzelfde naar hun hoofd geslingerd kregen. En op tv hoorde ik iemand zeggen dat hij ‘hamster-schaamte’ voelde, omdat hij een grootverpakking wc-papier kocht, bij gebrek aan een kleinere verpakking. Waar anders niemand let op de boodschappen van een ander, of er in ieder geval geen ‘verkeerde’ intenties achter zoekt, is het nu kennelijk aanleiding om zonder het fijne ervan te weten direct een oordeel klaar te hebben.

Een verzoek vanuit de politiek en de supermarkten om niet te hamsteren, maakt meningen los bij velen en wordt geventileerd via allerlei kanalen. En daarmee versterkt het de (waarde-) oordelen over iemand die hamstert, of ook maar iets doet wat daar de schijn van heeft. Natuurlijk goed bedoeld, vanuit de positieve intentie om te zorgen dat ook anderen ’s avonds nog iets te eten kunnen kopen in de supermarkt. Maar is dat een vrijbrief om zo snel een oordeel te hebben?

In tijden van crisis ontstaan mooie dingen, mensen die de handen ineenslaan, de helpende hand bieden aan anderen, creativiteit op allerlei vlakken. Maar gek genoeg ontstaat er daardoor ook iets anders. Mensen die even niet bij kunnen dragen, niet werken in een vitale functie of vanuit vrijwilligheid en liefdadigheid iets kunnen betekenen, voelen zich machteloos, schuldig, onbelangrijk of ervaren ‘hamster-schaamte’ als ze hun gewone boodschappen doen.

Ook de enorme waardering voor de mensen in de vitale functies roept bij sommigen die niet in een vitale functie werkzaam zijn het gevoel op dat ze dús niet belangrijk zijn. Maar niets is minder waar. Ja, het werk wat door een groot deel van de mensen dagdagelijks wordt verricht, wordt nu heel zichtbaar en benoemd als ‘vitale functies’. Maar het zijn de mensen die ook in vredestijd hard werken om een samenleving draaiende te houden. Maar dan wat weer wat meer op de achtergrond, maar zeker niet minder belangrijk. Het is mooi om te zien dat het waardevolle werk van deze mensen, niet alleen zorg, onderwijs, politie, maar ook schoonmaak, transport, voedselketen, en noem maar op, nu gezien en gewaardeerd wordt. En ja, in deze crisis is dat nu even het vitale werk.

Ook in organisaties zie je hetzelfde principe terug. Een deel van de medewerkers doen het dagdagelijkse werk, houden de business draaiende, verrichten het primaire werk, zetten zich in voor de ‘going concern’, en welke andere termen daar nog voor gebruikt worden. Het is ook de backbone van de organisatie in tijden dat het even nodig is.

Daarnaast wordt er in een organisatie door een ander deel van de medewerkers werk verzet voor de ‘growing concern’, de innovatie, de doorontwikkeling van de business. Beide zijn even belangrijk voor een organisatie en zonder één van de twee is een organisatie gedoemd te mislukken. Je moet je als organisatie blijven ontwikkelen, vernieuwen, aanpassen aan de veranderingen in de maatschappij zoals technologie, politiek of klantwensen. Maar dat kan niet zonder dat het dagelijkse werk blijft doorlopen en het dagelijkse werk kan niet goed blijven doorgaan zonder de ontwikkeling. Stilstand is achteruitgang. En in de cyclus van leren en ontwikkelen, blijft een organisatie als geheel vitaal en in staat in tijden van crisis de situatie het hoofd te bieden.

Kortom, laten we in en buiten crisistijd niet polariseren door te oordelen over elkaar, elkaars gedrag en elkaars werk. Laten we bovendien elkaars werk niet als iets vanzelfsprekends zien, totdat de omstandigheden ons met de neus op de feiten drukken hoe belangrijk en onmisbaar andermans werk eigenlijk is. Iedereen heeft waardering nodig, een schouderklopje, een compliment, of anderszins het gevoel dat hij of zij gezien en gewaardeerd wordt. Een applaus van de hele bevolking is een mooi gebaar en fantastisch om te zien hoe mensen openlijk waardering tonen, in dit geval voor de mensen die onze samenleving draaiende houden. Maar iets kleiner en vaker is minstens zo belangrijk. Wat houdt ons tegen om af en toe spontaan een applaus te geven aan een collega, team, organisatie, branche, of op welke manier dan ook onze waardering even te tonen.